Het was een mooie winterdag in februari. Na een lange periode van koude en regen, was er een mooie zaterdag aangekondigd. Ideaal om een lange wandeling te maken. Samen met m’n broer en zijn vriendin, m’n neefje en kleine Nina (het hondje van mijn ouders) gingen we op pad. Mijn schoonzus had een mooie route uitgestippeld van ongeveer 12km.
Alles ging goed, de kuiten werden gestrekt, we voelden de spieren in de benen. Ondertussen was het vooral gezellig, we praatten over vanalles en nog wat. Op een gegeven moment vroeg ik me hardop af “of drijfzand echt bestaat ergens in België, en hoe dat zou voelen om ergens in te zakken en er niet meer uit te kunnen” (voor de mensen die mij kennen is dat een normale Sofie-vraag, ik stel nl. af en toe rare vragen die iemand anders zich niet stelt). Dat had ik dus beter niet hardop gedaan.
We hadden al ettelijke heuveltjes beklommen, bossen en veldbaantjes doorkruist, toen we aan een bord kwamen waarop ‘Geologie’ stond, met dan de aanduiding van het soort gebied waarin we stonden. Blijkbaar ging het om een moerassig gebied. En stonden we er middenin. We konden ofwel terugkeren (en dus ongeveer 8 km opnieuw doen), ofwel erdoor gaan. Heldhaftig als we zijn kozen we voor: erdoor.
Mijn neefje koos voor de korte pijn: lopen op full speed en hopen dat je zo weinig mogelijk modder raakt. Resultaat: een blauwe broek die uiteindelijk bijna helemaal bruin (van de modder) kleurde. Ik koos dus voor de voorzichtige manier: uitkijken op welke plaatsen ik makkelijk mijn voet kon zetten zonder in de modder te zakken.
Conclusie: er is geen voorzichtige manier mogelijk. We zaten allemaal tot voorbij onze enkels in de modder en het water.
We hebben erna toch nog 3,5 km extra gewandeld, zij het met natte sokken en modder tussen de tenen (letterlijk!). Maar het was wel een toffe zaterdagnamiddag, en de wandeling was de moeite.
Achteraf gezien moet ik misschien toch stoppen met zo’n dingen hardop uit te spreken. En ben ik toch wel blij dat het geen écht drijfzand was.
Of ik stak daar nu nog vast.